Ga direct naar de inhoud.

HvR

De 'Huyskens van Riel story'

 

'Union Antwerpen' laat zich graag de 'Hogeschool van de Inter­nationale duivensport' noemen. De liefhebbers die in Union spelen zijn daar uiteraard niet rouwig om want wie hoort niet graag dat juist waar hij speelt men het op moet nemen tegen de beste duiven die er zijn?

Dat vooral 'de schrijvende pers' in de provincie Antwerpen zich met grote ijver bedient van de kreet 'Hoge­school' is niet verwonderlijk.

Sommigen zitten in het commerci'le circuit en hebben er alle belang bij de faam van de Antwerp­se duif hoog te houden of omhoog te schrijven.

Niet iedereen denkt hetzelfde over Union, ook niet in Belgi', maar de Antwerpse sterspelers zullen nooit kunnen bewijzen dat zij de betere duiven hebben, anderen zullen niet in staat zijn het tegendeel te bewijzen.

P de Weerd beweerde lang geleden al dat het aanvechtbaar is dat 'Hogeschool' synoniem is met 'sterke concurrentie'.

'Er vliegen in Union te weinig duiven' schreef hij in... 1954!

 

FEIT

Wat evenwel niet te ontkennen valt is dat 'Antwerpen' een aantal namen heeft voortgebracht die voor altijd zullen voort­leven in de duivensport.

Tientallen jaren waren de vluchten georganiseerd door 'Union' een soort rendez vous waar vedetten met internationale uitstraling de degens kruisten.

Namen als Bremdonckx, Mari'n, Havenith, Gebr de Scheemaecker, Louis Vermeyen, Havermaet, Jef Hermans, Corneel Horemans, Gebroeders Marissen, Gustje Ducheyne,

van Rhijn Kloeck en Ren' Somers zullen nooit aan het stof der vergetelheid worden prijsgegeven al straalde de ster van de laatste even fel als tijdelijk.

Maar de grootste van allemaal, en daar zijn het voor een keer zelfs de grootste criticasters over eens was de combinatie Huyskens van Riel.

Hun prestaties na de tweede wereld­oorlog sloegen de duivenwereld zelfs tot ver over de landsgrenzen met verstomming.

 

DE START

De combinatie ontstond in 1945, in de tijd dat 'de drie H's' (Havenith, Hermans en Horemans) veel besproken namen waren in duivenland nummer ''n.

Maar al gauw werd het bewind overgenomen door de combinatie Huyskens van Riel.

Want of het nu van Sint Quentin was (amper 200 kilo­meter) of van Barcelona (ongeveer 1.000 kilometer), tegen hun veelal donkergeschelpte duiven was geen kruit gewassen.

- Zes duiven mee naar Tours en er (provinciaal) vijf binnen de eerste tien klasseren bij een deelname van duizend dui­ven? Daar keek in 1949 niemand meer van op.

- 33 duiven mee naar Cormeilles en 32 prijzen?

Dat kon alleen Huyskens van Riel zijn.

- Ze wonnen de vier eerste prijzen provinciaal Orleans 'als eerste in de geschiedenis'.

- De meest gedenkwaardige uitslag was misschien wel die van Libourne.

Er was 'duivenweer' voorspeld, de tandem zette 14 vogels in en die wonnen provinciaal tegen ongeveer 2.000 duiven: 1, 2, 3, 5, 6, 9. Alle 14 duiven stonden op de uitslag.

Nationaal klasseerde de zevende duif zich 25e!

Over Libourne schreef Piet De Weerd 'de meest opzienbarende uitslag ooit behaald'.

Een beetje liefhebber weet wat het betekent met een overvlucht van bijna 100 kilometer en tegenwind de concurrentie niet alleen partij te bieden maar zelfs de kleren van het lijf te vliegen.

Destijds vroegen 'kenners' zich af tot wat die alleskunners in staat zouden zijn geweest als ze tegen de Franse grens hadden ge­woond.

Hoewel men de naam 'Huyskens van Riel' nog regelmatig tegen­komt in vooral Amerika, moge duidelijk zijn dat het voornamelijk de herinnering is die nog voortleeft.

Jef van Riel is al lang overleden, de zonen Francois en Georges trachtten nog enige tijd de naam van vader in ere te houden, zij het niet meer met 'de zuivere soort' natuurlijk.

Die hebben ze alleen nog in het buitenland. Zeggen ze!

Jef van Riel 'was van' 1899.

Toen hij 22 jaar was begon zijn vader met duiven.

Duivensport als vrije tijdsbesteding kende in die tijd (rond 1920) een explosieve groei. Het werd een mode en een rage.

Jef was als kind al gefascineerd van de hobby van zijn vader en was ook diens vurigste supporter. Weinig kon die vermoeden dat de naam van Riel vooral door toedoen van zijn zoon een legendarische klank zou krijgen.

 

EERST VITESSE

Na zijn huwelijk zou Jef zelfstandig gaan spelen. Zoals gebruikelijk in die tijd hield hij het bij vitesse en dat was 'pure' vitesse: Quievrain, amper 100 kilometer.

Slechts bij uitzondering werd gespeeld van St Quentin of Noyon (ongeveer 200 kilometer) wat overigens niet zo vreemd is.

In die tijd had op 'den Donk' (Ekeren Donk bij Antwerpen) zowat iedereen duiven en vitesse was 'het' spel.

Al in 1933, amper 34 jaar oud, gold van Riel als de beste 'vitesser' in wijde omgeving. Wat minder bekend was was dat hij 'een geheim wapen' had: Het weduwschap! Hij was een van de weinigen die ooit duivenlec­tuur ter hand nam en in het 'Groen Boekske' had hij gelezen over een methode die in de streek rond Luik werd toegepast:

Een systeem zo anders en met zulke geweldi­ge resultaten dat van Riel het ook eens wilde proberen.

Het resultaat was adembenemend en men begrijpt dat hij zweeg als het graf als men hem vroeg wat hij toch 'met de duiven uitspookte'.

Zo zijn liefhebbers nu eenmaal.

De duiven zaten hoog in de nok van het huis en moesten door een schuif naar binnen.

Dat was toen gebruikelijk, de ingang moest zo klein mogelijk zijn voor het binnenkomen van de (nest)d­uiven.

Maar van Riel speelde met weduwnaars en hij had gelezen dat met weduwschap je met een groot invliegraam tijd zou winnen.

Iedereen keek zich 'de ogen uit de kop' toen een deel van het dak er aan moest geloven 'Wat gaat de Jef nu doen?' grapte men.

Het grote invliegraam kwam er maar de duiven weigerden door die gapende opening binnen te komen. Tot Jef 'in een col're' schoot en dat grote raam sloot.

'De Jef sluit zijn patatkraam' lachte men in Ekeren.

Lang zouden ze niet lachen. Hij probeerde dat grote invliegraam nog een keer, nu wenden de duiven er wel aan en binnen de kortste keren speelde van Riel met zijn weduwnaars kat en muis met de con­curren­tie.

Tot de weerstand zo groot werd dat het bestuur hem beleefd ver­zocht elders te gaan spelen en noodgedwongen ging hij naar het naburige Mariaburg.

Maar ook daar was de lol van korte duur.

Nadat men het even had aangekeken werd 'die'n van den Donk' ook daar bedankt voor de lessen.

Duivensport moest 'gezelschapspel' blijven en daar was met van Riel geen sprake van.

Door zo veel beperkingen en uitsluitingen had hij geen andere keus dan halve fond te gaan spelen en zich te meten met 'de grote bazen met de dikke nekken van den Union' dus 'boven de meet' (grens).

Wie mocht denken dat hij op de halve fond met zijn vitessedui­ven zijn Canossa zou vinden kwam bedrogen uit.

Ook de 'Unionkanonnen' van toen bleken, op enkele uitzonderingen na, niet opgewas­sen tegen nieuwkomer van Riel, we schrijven 1937, en het halve fondspel werd in 'het Antwerpse' vanaf nu beheerst door vijf man:

De Scheemaecker, Horemans, Havenith, Hermans van Luythagen en Jef van Riel dus.

AFGUNST

Maar van de laatste kon men dat kennelijk het slechtst hebben.

Omdat hij een nieuwkomer was misschien?

En er werd gejammerd.

'Van Riel had vitesse moeten blijven spelen. Moest hij Union nu ook nog naar de kl' hel­pen?'

Jef was zo teleurgesteld door de tegenwerking die hij alom ondervond, vooral van bestuurswege, dat hij in een onbe­dacht ogenblik besloot er een kruis over te zetten en ontdeed zich van al zijn duiven.

Zestig verkocht hij er aan De Scheemaecker, de rest schonk hij aan zijn vriend Frans Huyskens en dat zou, naar later bleek, een schenking met historische bete­kenis worden.

Bij de duiven die naar de Scheemaecker gingen zat 'de Rossen­band' van 1930.

De toen 14-jarige Francois herinnert zich nog als de dag van gisteren de tranen in de ogen van zijn vader toen hij daar afstand van deed en toen wist hij het zeker;

Vader zou nooit zonder duiven kunnen.

Vooral 'de Rossenband' had een speciale plaats in zijn hart. Dat was een duif die tot in wijde omge­ving gekend was. Hij was groot, zwart met een bruine doorslag en had 'kastanjeo­gen' in de robuuste kop.

Bijna zondag na zondag zou hij de eerste prijs gewonnen heb­ben maar er was een probleem. 'De Rossenband' was zelfs bij de kleinste jongen uit het dorp bekend als een slecht binnenkomer.

Met grote bogen cirkelde hij, soms minuten voor de andere duiven arriveerden, boven de hokken van de concurrentie om ijlings naar binnen te gaan als de duiven die hij op afstand gevlogen had zich meldden.

Vijf jaar had hij alleen Quievrain gevlogen, op zijn oude dag werd dat halve fond in Union en later werd hij dus getransfereerd naar De Scheemaecker.

 

FRANS HUYSKENS

Huyskens was iemand die met hard werken aan de dokken in Antwerpen de kost verdiende, zachtaardig van aard en geen prater.

Wat dat betreft vertoonde hij veel gelijkenis met van Riel die ook de rust zelve was.

In 1929 was Huyskens met duiven begonnen, zijn vriendschap met diamantslijper Jef van Riel dateert van enkele jaren later .

Van Riel (toen dus zonder duiven) zocht verpozing bij Huyskens, we zijn eind dertiger jaren, en de twee bleken elkaar wonderbaarlijk te liggen,.

Nadat van Riel gestopt was had ene Frans Nuyens diens vaandel overgenomen en was hij de te kloppen man.

Van Riel brandde zo van nieuwsgierigheid met wat voor duiven die Nuyens zo schitterde dat hij al gauw bij hem op de stoep stond.

Hij was diep onder de indruk en nam wat piepers mee, we schrijven 1937, waaronder een kort klein donker duivinnetje, vast in de hand met heel speciale ogen.

'Het vuur leek er uit te spatten' en een wringertje dat je met moeite vast kon houden.

Jef zette dat duifje op de hokken van zijn broer Louis (wie had in die tijd geen duiven?) waar het zich ontpopte als een vliegduif die haar gelijke niet kende.

We hebben het over het met roem overladen 'Boerinneke.'

 

TERUG NAAR NUYENS

Omdat het 'Boerinneke' zo'n klassenduif bleek ging van Riel terug naar Nuyens.

Dat was weliswaar een vitesse speler maar in vitesseduiven geloofde van Riel niet meer. 'Die duiven van Nuyens moeten alles aankunnen' meende hij en daarom werd weer een aantal jongen meegenomen die van Riel opnieuw onderbracht op de hokken van zijn vriend Huyskens.

Bij die jongen zat er een uit dezelfde ouders als 'het Boerin­neke' en behalve dat het een doffer was leek hij in alles op zijn zuster: zelfde lichaamsbouw, zelfde kleur, zelfde ogen, maar een ongelooflijke bangerik.

Als de baas het hok betrad vluchtte hij in paniek van de eieren en zou hem recht in zijn gezicht vliegen. Een naam voor hem verzinnen was daarom niet moeilijk: 'de Bange.'

Later zouden zowel 'de Bange' als zijn zus 'wereldduiven' blijken.

In het najaar van 1946 werd het 'Boerinneke' verkocht aan opnieuw De Scheemaecker voor de som van 25.000 Bfrs, destijds een vermogen.

Bij de nieuwe eigenaar heeft ze nog twee jaar bevrucht.

Nu gebeurt het dat (vooral beroemde) duiven bevruchten tot ze er letterlijk bij neervallen of' nog langer(!) maar toen waren het andere tijden.

Gaat er nu veel geld om met de verkoop, destijds was dat met poulen!

De Nuyensduiven bewezen op de hokken van Frans Huyskens al direct over enorme klasse te beschikken en van Riel, een zoeker, was nu helemaal niet meer te stoppen. Hij moest 'de roots' weten van hellevogels als 'het Boe­rin­neke' en consorten en ging op onder­zoek uit.

Nuyens bleek ze gehaald te hebben bij ene Vanderkey­len, ook dokwerker die op zijn beurt duiven had van een maat op het werk: Boer Peeters.

En boer Peeters zou zich tot in lengten van dagen commercieel onmogelijk maken door toe te geven dat hij ze gekweekt had uit torenduiven en opvangers.

Maar juist in de tijd dat Huyskens met de gekregen duiven van van Riel bekendheid kreeg sloeg het noodlot toe; de tweede wereldoorlog brak uit.

'Het Boerinneke' en 'de Bange' overleefden die en zouden aan de basis staan van talloze superieure nazaten.

 

KERMIS

In 1944 was het kermis in Ekeren Donk. In caf' 'De Pelikaan' zat van Riel aan een 'trappist van 't vat' toen Huyskens binnenkwam. Natuurlijk dronk die iets mee en wat al gauw gespreksonderwerp was is duidelijk:

Huyskens had grote hokken, van Riel had geen ruimte maar was beze­ten van duiven.

Er werd besloten in combinatie te gaan spelen en in 1945 stond voor het eerst de naam 'Huyskens van Riel' op de uitslag.

In het eerste jaar van haar bestaan werd de tandem al Kampioen in Union Antwerpen voor namen als Havenith, Hermans en Hore­mans.

De ambitie van beide compagnons reikte echter verder dan Union.

Besloten werd een lap grond te kopen en daarop een huis te zetten voor Huyskens en een paleis van een duivenhok dat tevens diende als woning voor van Riel.

Intussen was echter nog iets gebeurd.

Iets wat in geen enkel naslagwerk is vermeld en ook nooit openbaar is gemaakt en dat ik moest vernemen uit de mond van de zonen van van Riel: Francois en Georges.

'De grootste zet die vader ooit deed' volgens beide. Ze doelden op de aanschaf van een twintigtal late jongen in 1945.

Die werden het jaar daarop gekoppeld aan de eigen soort en uit die kruisingen kwam de fameuze 'generatie 46-ers'; een regiment superduiven waarvan de een al beter was dan de ander, allemaal gekweekt in ''n jaar.

Waar die late van 1945 gehaald werden?

Jos van den Bosch uit Berlaar.

Dat gegeven heeft iets komisch. Vooral in Amerika pakt men nog uit met 100 procent zuivere Huyskens van Riel duiven van voor de oorlog.

Zelfs Hermes, toch verre van dom, was er bijna ingetrapt en heeft op het punt gestaan 'zuivere Huyskens van Riel duiven van voor de oorlog' te kopen.

Waarom van Riel naar van den Bosch ging?

 

VAN DEN BOSCH

In de oorlog sijpelden geruchten door over een soort wonderduiven waarover iemand uit Berlaar zou beschikken: Van den Bosch dus.

Dezelfde waar Janeke Wouters en Frans Mari'n (Arendonk) de fameuze 'Oude van den Bosch' haalden.

Die werd in Arendonk gepaard met de 'Janssenduivin' van Saelen uit Mol en dat koppel zou de ene wonderduif na de andere voortbrengen.

Dit 'stamkoppel Meulemans' (dat Karel had overgenomen van Janeke Wouters en Frans Marien na hun overlijden) is vaak omschreven als 'het beste kweekkoppel aller tijden'. Ik heb al grotere overdrijvingen gehoord.

Meest bekende nazaat is de Merckx waaraan een merkwaardige anekdote kleeft.

Die stierf op dezelfde dag als de baas, Janeke Wouters.

Ook broers van de Merckx zoals de Piet, de Kadet, de Junior, de Benjamin enzovoorts waren zowel als vlieger en kweker van uitzonderlijke klasse.

Talloze superduiven van vandaag de dag voeren nog hun bloed, talloze zijn er kampioen mee geworden.

'Talloze', niet allemaal natuurlijk.

Zo kocht Kees Noyen uit Tilburg ooit een doffer van 'het kweekkoppel' die met geen enkele duivin ook maar een jong gaf dat in staat was prijs te winnen.

 

LOUIS MICHIELSEN

Wat Huyskens van Riel betreft was de inbreng van nog een duif belangrijk:

'De Witzwinger van 1936' die bij Louis Michielsen uit Antwerpen werd aangeschaft.

Die werd gepaard met 'het Boerinneke' en uit dit koppel kwam 'de Steek' die op zijn beurt vader werd van 'de Zot.'

'De Zot' was van 1946, het jaar waarin ook de drie broers 'de Late Bange' 'de Grote Lichte' en 'de Verroeste' het levenslicht zagen.

Die fameuze broers hadden de 'Bange' als vader en 'de Gestuikte duivin' van van den Bosch als moeder.

Dat men in geen enkel naslagwerk over Huyskens van Riel, 'de Gestuikte duivin' of andere van den Boschduiven tegenkwam is de schrijvers overigens niet kwalijk te nemen.

Zowel Van Riel als zijn maat hadden altijd als vermoord gezwegen over de zo succesvolle nieuwe inbreng.

'De Late Bange' (een van de drie broers) won:

Angouleme   610 duiven ' 3e

Le Bourget   999 duiven - 3e

Angouleme 4.325 duiven - 7e

Libourne   2.311 duiven - 7e

Libourne   2.431 duiven - 4e (Internationaal)

Pau       1.096 duiven - 10e en nog talrijke (kop)prijzen.

Allemaal fondvluchten dus.

De prestaties van de 2 broers laten we achterwege, wel zij vermeld dat van Riel met 'de Grote Lichte' en de 'Late Bange' eens naar Gent trok om ze in te manden voor een Interprovinciale vlucht uit Angoule­me. Ze arriveerden samen en wonnen tegen ongeveer 2.000 duiven de 4e en 5e prijs.

 

VEEL TOPPERS

Maar zoals vermeld kweekten Huyskens en van Riel in 1946 een mand vol topduiven.

Een ervan was de '16' een zoon van de eerder vermelde 'Steek' die weer uit het 'Boerin­neke' kwam.

- De '16' won als jaarling 18 prijzen op 18 maal zetten. Daaronder een 1e van St Quentin, nog geen 200 kilometer, maar ook de 8e Limoges (2.805 duiven), de 13e Orleans (1.039 dui­ven), de 10e Angouleme (4.520 duiven), de 24e Libourne (2.331 duiven), de 3e St Vincent (1.637 duiven) en de 12e Internatio­naal Barcelona 3.300 duiven. Missen deed hij nooit, kopvliegen kon hij van 110 kilometer en van 1.100!

- 'De Steek' zelf (dus zoon 'Boerinneke') won vier eerste in Union Antwerpen en zou nog gekocht worden door Piet de Weerd.

- De 'Bliksem' een broer van 'de Steek' won ook 4 eerste in Union.

- 'De Wittekop' was de minst bekende 46-er maar daarom niet minder goed.

Hij won als jaarling 20 prijzen van 21 maal zetten.

- Over stervliegers als 'de Jonge Vendome', het 'Zotteke' en 'de Baard' straks meer. Wat veel kampioenen in duivensport kenmerkt is dat die nooit tevreden zijn.

Jef van Riel was er zo een.

Had hij met nazaten van 'het Boerinneke' en haar broer 'de Bange' al duiven onder de pannen die schier onklopbaar waren, zijn honger naar goed was nog niet gestild. In de streek vloog destijds maar een duif die Jef van Riel vreesde, een duif die luisterde naar de naam 'de Vendome.'

Die won de 1e in Union van Vendome bij zwaar weer en van Riel rustte niet tot hij hem in bezit had. Hij werd overgewend, gespeeld en... won de 1e provinciaal van een loodzware vlucht uit Sint Vincent, 1.000 kilometer.

Er kam die dag maar ''n duif door, 'de Vendome', en... Huys­kens van Riel hadden maar ''n duif ingezet. Nationaal won hij de 5e.

Hij werd gekoppeld aan een duivin van van den Bosch en dat koppel schonk:

- 'De Jonge Vendome', die was weer van jawel: 1946!

 

De 'Jonge Vendome' zou later gekocht worden door Hector de Smet. Die verkocht (of schonk) er een jong van aan Catrijsse die vader zou worden van 'de Witte­kele', 'de 90', en 'de Draaier': Alle drie wonnen ze een 1e nationaal voor Catrijsse!!


 

Waren de prestaties van Huyskens van Riel direct na de oorlog van ongekend niveau, schoonheden waren de duiven zeker niet.

Voor van Riel telden maar twee zaken:

Afstamming en pres­ta­ties, de rest was van ondergeschikt belang.

Klein, groot, vleugel, rug? Dat waren zaken die voor hem niet telden.

Alleen duiven met een slechte keel moes­ten er onverbiddelijk uit. Zo kon het gebeuren dat soms duiven werden gekweekt die 'ner­gens op leken' zoals:

- 'Het Zotteke' van... U raadt het al 1946, een onooglijk klein doffertje dat als 18e en laatst getekende werd ingemand voor Orleans in 1947.

Het was duivenweer die dag en groot favoriet voor de overwinning was ene Louis Bogaerts uit Willebroek.

Huyskens van Riel hadden de beste, daar was iedereen het over eens, maar Bogaerts had een duif die bij 'hard' weer met hen kon wedijveren.

Orleans kwam en die goede van Bogaerts was present. Stampvroeg!

Maar niet vroeg genoeg zou blijken.

'Het Zotteke' klopte met glans de ge­doodverfde favoriet voor de zege. Bogaerts was zo onder de indruk dat hij in het befaamde Kof­fiehuis in Antwerpen aan van Riel voorstelde 'het Zotteke' aan hem te verkopen.

'Een duif die die goede van mij kan kloppen moet een super zijn' aldus Bogaerts en hij bood 5.000 Bfrs.

'Awel, hij is voor jou' zei van Riel, 'maar ik vrees dat wanneer ge de duif ziet ge u bedrogen zult voelen, in dat geval mag je een koppel jongen kie­zen'.

Bo­gaerts vond dat van Riel niet zo veel moest praten, met een duif die bij dergelijk weer won kon je niet bedrogen zijn.

 

STOMVERBAASD

De volgende dag stond hij met 5.000 frs bij van Riel op de stoep. Toen hij dat onooglijk doffertje zag was hij echter dermate ontgoo­cheld dat hij hem liet zitten en nam zich heilig voor nooit nog ongezien een duif te kopen.

Hij keerde niet met 'het Zotteke' huiswaarts maar met een koppel jongen. Twee weken nadien vond opnieuw een vlucht uit Orleans plaats.

Opnieuw stond zwaar weer op het menu en 'Het Zotteke' won andermaal de eerste.

Bogaerts trok zich de haren uit het hoofd en bood nu 10.000 Bfrs gevolgd door een serie excuses. Ondanks de mogelijkheid 100 procent rente te maken op 14 dagen tijd werd niet op het aanbod ingegaan, 'het Zotteke' was niet meer te koop.

Haar volgende bestemming was St Vincent, 1.000 kilometer.

In 9 dubbelingen werd ze volgepould en won overal de eerste, ook nationaal!!

Hij bracht een pak geld mee naar huis dat ongehoord was voor die tijd.

Nadien zou dat piepkleine doffertje nog een 3e Natio­naal Libourne winnen, een 16e Nationaal Cha­teau­roux en een 7e nationaal St Vincent, tegen gemiddeld ongeveer 3.000 duiven.

 

VANZELFSPREKEND

Het zal geen verbazing wekken dat in de glorietijd van Huys­kens van Riel de aantallen duiven die werden ingezet drastisch daalden.

In plaats van zelf duiven in te zetten (en rammel te krijgen) ging men liever bij 'HvR'  'letten'. Weekends met honderd kijklustigen waren geen uitzonde­ring.

Op een dag kwam er, voor de duiven aan moesten komen, een taxi aangereden met daarin een reus van een vent 'met veel kabaal bij zich'.

Het betrof een vlucht van Tours (6 juli 1947) en Huyskens van Riel hadden er zes 'in de strijd'. De meute had zich goed en wel ge'nstalleerd toen er een kladje van tien duiven aan kwam zetten. Er stuikten er vijf naar beneden waarvan de gummiringen binnen een mum van tijd in de klokken zaten.

Een minuut en zevenentwintig seconden later meldde de zesde duif zich. De verbijstering onder de kijkers was groot en Francois, de zoon van Jef hoort de reus uit de taxi nu nog roe­pen:

'Amai, amai, zo iets heb ik nog nooit meegemaakt'.

Die zes duiven wonnen provinciaal 5, 6, 7, 8, 9 en 17 van ruim 2.000 duiven.

De 6e duif won dus nog 1 op 100.

Toen Francois aan vader vroeg wie die dikke met die taxi was die 'zo van zijn toren maakte' zei Jef: 'Stil ventje, dat is Jan Marissen, een concurrent.'

Weinig kon hij vermoeden dat hij amper twee jaar later het hoofd zou moeten buigen voor dezelfde Maris­sen en diens broer.

Maar de loopbaan van de Marissen was even spectacu­lair als kortston­dig:

Het jaar dat volgde vlogen ze geen platte prijs meer.

Maar hun superjaar was zo super dat het een speciaal hoofdstuk inneemt in de annalen van de Belgische duivensport.

 

MARISSEN

Was voorheen niemand in staat Huyskens van Riel ook maar partij te bieden, 1949 was een jaar apart.

In Oelegem speelden de grofgebouwde grootsprakergie Jan Marissen en zijn door reumatiek gevelde broer met duiven.

Oelegem is eigenlijk niet het juiste woord.

De broers woonden als het ware in de jungle, ver van de bewoonde wereld, op amper 100 meter van de purpe­ren hei.

Hun hokken waren opgebouwd uit blik en golfplaten vormden het dak.

In 1949 was de eerste Unionvlucht er een uit Cormeilles op 1 mei.

1.027 duiven waren met het vliegtuig naar de losplaats vervoerd en de avond na de vlucht was het 'Union op stelten'.

De Marissen wonnen 1, 2, 3, 6, 7, 8. Zelfs van Riel werd er een beetje bleek van rond de neus. De week nadien weer een vlucht uit Cormeille.

Marissen wonnen nu 1, 2, 3, 5, 10, 13 tegen 1.320 duiven.

En zo ging het een heel jaar door.

De duivenwereld maakte zich op voor vele grote krachtmetin­gen tussen de Marissen en Huyskens van Riel maar het heeft niet mogen zijn.

Slechts een jaar heeft het mooie liedje van de Marissen geduurd. Wat de duiven van deze wereldvedetten in spe heeft geveld zal voor altijd een raadsel blijven maar in 1950 wonnen ze geen platte prijs meer.

Ze zouden volgens sommigen door een geheimzinnige ziekte zijn geveld.

In de winter waren een aantal duiven verloren gegaan en 'om de gaten te vullen' werden duiven gekocht op de vogeltjes­markt in Antwerpen. Die zouden de microben hebben mee­gebracht en het lot van Marissen bezegeld.

Was het hoofdstuk Marissen voorgoed afgesloten, ook Havenith en Hermans waren in die tijd uitgerangeerd. De enige van wie Huyskens van Riel nog enige tegenstand konden verwachten waren Gustje Ducheyne, Leon v d Sande, De Scheemaecker, Horemans en Vermey­en.

 

NAAR DE FOND

Als iemand keihard speelt is het op veel plaatsen hetzelfde: 'Dan ligt zo'n man goed' of 'geeft die iets' en als het een halve fondspeler betreft heeft hij duiven 'die de verdere afstanden niet aankunnen'.

Betreft de vedette een fondspeler dan heeft hij 'luie' duiven die te traag of te dom zijn om op kortere afstanden de gummi op tijd thuis te brengen.

Zo verging het ook Huyskens van Riel.

Hum meesterschap was zo overdonderend dat men niet meer onder de klasse van de duiven uit kon op vitesse en halve fond.

'Maar je had pas echte goede als je fond durfde spelen' be­weerde de concurrentie of wat meende daar voor door te gaan.

Nu moest je geen Jef van Riel heten als het om uitda­gingen ging en dus besloot hij de bakens te verzetten. Met dezelfde duiven die eerder de vitesse- en halve fondvluch­ten terroriseerden besloot hij fond te gaan spelen en daaronder verstond hij GROTE fond.

De eerste vlucht waarop het vizier gericht werd was er een uit Angouleme.

De duiven moesten worden ingemand in het eerder vermelde 'Koffiehuis' waar de destijds beroemde Albert de Kepper van Riel aanklamp­te met de vraag:

'Awel Jef, zitten ze in vorm?'

'Ze staan me nog niet 100 procent aan' repliceerde die, 'ze zitten nog maar twee weken op weduwschap. Echt naar mijn goesting zijn ze niet.'

Toch werd Angouleme een overrompeling als vanouds met de 1e, 2e, 4e en 6e prijs in Union en al het geld.

De Kepper merkte schamper op:

'En die duiven zouden niet in vorm zijn?'

Van Riel zei niets. Hij had de kas helemaal leeggeplunderd en begreep de gevoelens van de sportgenoten. Veertien dagen nadien troffen de fondspelers elkaar weer in hetzelfde inmandlokaal. Nu voor een vlucht uit Libourne.

 

NOG ERGER

De Kepper enigszins hatelijk: 'En hebben ze nu wel vorm?'

'Ja nu staan ze me beter aan' zei van Riel.

'Maar je kunt toch niet beter spelen als van Angouleme?' jammerde de Kepper.

Van Riel antwoordde niet. Hij had te zeer 'de bibber' dat er met het inmanden iets zou gebeuren. Pennen gebroken of zo.

De duiven waren zo hevig dat ze amper vast te houden waren.

Toen ze eenmaal in de mand zaten slaakte hij een zucht van verlichting en trakteerde de inmanders op een pint.

Nog nooit had hij duiven in dergelijke vorm ingezet, ze leken elkaar af te willen slachten en vlogen van Riel aan als die op het hok kwam zo beweert zoon Georges.

Op de vluchtdag stond er een stevige tegenwind en er was geen wolkje aan de lucht.

14 Duiven had van Riel ingezet en 's avonds kon een hele natie de wonden likken.

Provinciaal tegen ruim 1.000 duiven werd het 1, 2, 3, 4, 6, 7, 9.

Nationaal vlogen er 3.300 duiven. De 7e duif klasseerde zich 25e. Het waren bijna allemaal duiven van, het wordt eentonig, 1946.

'De Belgische Dui­vensport,' het toonaangevend duiven blad in die tijd plaatste een karikatuur met Van Riel als coiffeur (kapper) en daaronder de opmerking:

'Huyskens van Riel doen de tegenstand de baard af.'

 

De jaren die volgden waren vreselijk voor de sportgenoten die graag om geld speelden. Het kwam zo ver dat niemand het nog waagde ook maar een cent te poulen als Huyskens van Riel aan de inkorftafel verschenen.

Daarom zagen die zich genoodzaakt uit te wijken naar Hamme Zogge (bij Gent) waar in die tijd veel geld te winnen was.

Maar ook dat liedje duurde niet lang, twee vluchten om precies te zijn. Toen werden ze be­dankt en mochten ze niet meer komen. 'Luik' organiseerde destijds haar traditionele vluch­ten uit St Vin­cent.

In talrijke caf''s in heel Belgi' hingen aanplakbil­jetten om de lief­hebbers aan te zetten deel te nemen want er werden reuze-poulen gewaar­borgd.

Dat was iets voor Huyskens van Riel, de afstand, 1000 kilometer, werd niet als een probleem beschouwd.

Met 2 duiven, 'het Zotteke' en de '16' trokken ze naar Luik en die werden zo hoog gepould als moge­lijk was.

Ze wonnen de eerste en vierde Nationaal!

In 1950 dan besloot men tot het gaatje te gaan, er was nog ''n uitdaging: Barcelona!

Zeven duiven werden klaargemaakt waaron­der opnieuw 'het Zotte­ke' en de '16.'

Barcelona was z' zwaar, meer dan dertig graden, dat er de eerste twee vlucht­da­gen in de provincie Antwerpen geen duif doorkwam.

De derde vluchtdag om 10.00 uur hadden HvR hun vier eerstgetekende in de klok.

 

HOKKEN, VOER EN TYPE DUIF

Van Riel en compagnon waren bescheiden liefheb­bers die verkondigden dat ze hun successen voornamelijk dankten aan de hokken.

Die waren van steen, diep en groot met een kap er op, met veel licht.

En wat nu zo merkwaardig was als we het over hokken hebben?

De enige die in staat waren geweest hen partij te bieden al was het maar voor kort, (Marissen dus) deden dat op potdichte hokken met golfplaten.

Bij het voeren werden de granen afzonderlijk bedeeld met eerst de zaden die de duiven het minst graag hadden.

He voer was zwaar van samenstelling. Van Riel meende namelijk dat je duiven veel en zwaar moesten voeren, en... veel moesten trainen, minstens twee volle uren dagelijks.

(Ben je er nog Gerard Koopman?)

Grit werd nooit gekocht, dat haalden ze van plaatsen waar gebouwd werd. De 'gestampte mortel' (cement) zou veel beter zijn dan het grit uit de handel omdat 'mortel' door de duiven verslon­den werd.

Zoals vermeld werd aan het model weinig waarde gehecht, de meeste waren eerder klein van stuk met een wat diepe 'kie­l'.

Veel rug hadden ze niet, temperament en vechtlust des te meer.

Naast hun vitaliteit en een perfecte natuurlijke gezondheid hadden ze zonder uitzondering fluweelzachte pluimen.

De faam van Huyskens van Riel was inmiddels doorgedrongen tot in Amerika, waar vooral Dr. Whit­ney, een bekend 'zoeker' gefasci­neerd was door wat zich in dat kleine plaatsje Ekeren Donk in Belgi' afspeelde.

 

DR WHITNEY

Whitney meende dat inteelt de enige manier was om een stam duiven van superieure klasse op te bouwen.

Hij kocht duiven om daarmee proeven te doen en liet zijn oog vallen op de Huyskens van Rielduiven, 'de beste van de wereld'.

Generaties lang werden broer met zus gekoppeld.

Na jaren en het verwijderen van veel afval had Whitney een soort duiven gekweekt die allemaal identiek gelijk waren.

Had je er een gezien dan had je ze allemaal gezien maar hij kon er geen prijs mee winnen. Had hij ze moeten kruisen misschien?

We zullen het nooit weten. Whitney is te vroeg gestor­ven om van een mislukt experiment te gewagen.

 

HET SPEL

Aan het jonge duivenspel werd 'op den Donk' hoegenaamd geen aandacht besteed.

En als met jongen gespeeld werd hechtte men niet het minste belang aan het resultaat.

Het spel met duivinnen kon hen evenmin bekoren.

In het topjaar 1949 werd reeds op 3 april begonnen met het spel, eerst nest en pas eind mei op weduwschap.

Dat was van Orleans (ongeveer 420 kilometer). Vanaf begin april al weduwschap spelen zag men niet zitten.

'Uiteraard' zou ik bijna zeggen ging ook over hen het verhaal 'dat ze hun duiven wel iets zouden geven'. Doping dus.

Dat kwam ook omdat de broer van Huyskens apotheker was.

Zo was eind 40-er jaren sprake van een pil die wonderen zou doen.

Nu wil het toeval dat er destijds een duif op de hokken zat, de '15' nog wel de nestbroer van de vermaarde '16' die geen pijp tabak waard leek.

Op een bepaald weekend werd heel de weduwnaarsploeg ingemand voor een halve fondvlucht, behalve de '15'.

Die moest naar Quievrain en 'hij vloog voor zijn kop'; vroeg of dood.

Op de '15' wilden ze die pil wel eens uitproberen, aan hem was toch niets verbeurd.

Laat hem nu voor het eerst in zijn loopbaan prijs vlie­gen en nog wel de eerste!

Uiteraard werd na de uitslag druk over die pil gefilosofeerd.

Maar wat was het geval?

Jef dacht dat zijn compagnon de '15' een pil had opgestoken en Frans dacht hetzelfde van Jef. Maar het doosje met die wonderpillen stond nog onaangeroerd op de schoorsteen. Dikwijls hebben ze op 'De Donk' nog over dit voorval gebab­beld. Stel immers dat de '15' wel die pil had gehad.

Daaruit had men wel eens conclusies kunnen trekken.

 

VERVOLG

Of Huyskens van Riel zo uit konden blinken bij gebrek aan concurrentie?

Hmmm. Voor me ligt een uitslag van Quievrain 30 juni 1935. Er vlogen 519 duiven en er was sprake van een krachtige noordoostenwind.

Jef van Riel won: 2, 3, 4, 5, 6 enzovoorts.

Zijn constataties: 9.37.48 uur, 9.38.01 uur, 9.38.11 uur, 9.38.16 uur, 9.38.21 uur. Ofwel vijf duiven op 33 seconden. In 1935 dus en handgeklokt.

Van den Broucke de Weerd (de Weerd staat voor Piet de Weerd) kochten destijds de vermaarde 'Steek' (zoon van het 'Boerinneke') en die zou bij zijn nieuwe eigenaars talloze voortreffelijke duiven geven.

Ook de Scheemaecker kocht, zoals vermeld, nogal wat Huyskens van Rielduiven.

De duiven van Scheemaecker die destijds furore maakten, 'de Reiger' en 'het Bang' waren kleinkinderen van 'het Boerin­neke'.

Amandus van Broekhoven had in de zestiger jaren zijn beroemde 'Baard.'

Die was gekweekt uit duiven van Rik Kerremans en Jef de Wet­ter, beide hadden niet anders dan duiven van van Riel.

Bij Amandus van Broekhoven kocht Joske Smits Zandhoven in 1963 een ronde eie­ren. Korte tijd later was hij een van de beste liefhebbers van Belgi'.

Smits was goed bevriend met Stan Raeymakers en Jef Houben met wie ook duiven werden uitgewisseld.

Ze werden er alle drie beter van.

 ALLEEN

In 1956 trad bij Huyskens een soort verzadiging op en hij gaf van Riel te kennen dat hij er genoeg van had en de tandem wilde verlaten.

Niet dat het niet meer boterde, Huyskens was het gewoon zat.

Van Riel was er niet rouwig om, die had al lange tijd de heimelijke wens zelfstandig te spelen.

Hij nam duiven en hokken over, zelfs het huis van Huys­kens en... be­sloot kort daarna alles te verkopen.

Het nieuws sloeg in als de spreekwoordelijke bom.

In twee verkopingen, januari en februari 1957, respectievelijk in Brussel en Antwerpen werd 'de meest vermaarde kolonie ooit' geveild.

Het betrof 142 oude duiven die 453.238 francs opbrachten.

Voor de jongen werd nog eens 335.592 francs neergeteld of samen 788.830 Belgische francs. Hoeveel zou dat zijn in de huidige muntwaarde?

Maar nog was het doek niet definitief gevallen. Goed en wel een jaar was van Riel zonder duiven of hij kreeg een telefoontje van Stevens van Moer uit Mechelen.

Die had op de verkoop enkele van de duurste duiven aange­schaft en 'of van Riel soms zin had van de eigen soort terug te kopen'.

Het bloed kruipt waar het niet gaan kan en Jef toog met zijn zonen richting Mechelen.

De eigen 'oude' soort werd ge­keurd, goed bevonden en de manden volgela­den. De duiven werden verdeeld onder Francois en Geor­ges en beide zouden nog jaren hun mannetje staan.

Het hoofdstuk Huyskens van Riel was afgesloten op een stuiptrekking na.

Even is nog sprake geweest van de combinatie 'Hubrec­hts van Riel.'

Hubrechts was de schoonzoon van van Riel en uitbater van het eerder vermelde 'Koffiehuis' in Antwerpen.

Op Poitiers (1964) werd door de nieuwe combi­natie nog een keer geweldig uitgehaald: Elf duiven mee en tien prijzen te beginnen met de eerste. De eerste prijswinnaar was er nog een van de oude soort, gekregen van zoon Geor­ges, een duif die liefst vijf maal was overge­wend.

En toen was Huyskens van Riel dus echt geschiedenis.

 

HERINNERING

In de hal van de villa van Georges (Zandhoven) hangt nu een enorm schilderij met daarop veertien duiven.

Elk bezoeker blijft er onwillekeurig voor staan en talloze malen moest hij al uitleggen wat het voorstel­de.

'Dat zijn die veertien duiven van onze va die in 1949 de Nationale vlucht uit Libourne oprolden' zegt Georges dan.

Aan de peinzende blik in de ogen is te zien dat een gevoelige snaar is geraakt.

Die prachtig geschilderde geschelpte duiven en witpennen op doek zijn verleden tijd maar de herinnering blijft.

Aan de grootste kampioenen die duivensport wellicht ooit heeft gekend.

 

' Ad Schaerlaeckens